Bericht
door Macboy » 24 sep 2009, 12:18
6 jaar gevangenisstraf en 10 jaar rijontzegging.
Dit betreft een andere zaak, waar een kind is aangereden. Heb wat stukjes uitgehaald en voor de luie lezers de overweging van de rechtbank vet gedrukt.
Uitspraak
RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD
Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 07.410047-09
Uitspraak: 22 september 2009
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
het openbaar ministerie
tegen
(verdachte)
geboren op (geboortejaar),
wonende te (adres),
thans verblijvende in (verblijfplaats).
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2009.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W.M. Bierens, advocaat te Assen.
Als officier van justitie was aanwezig mr. S.T.C. van der Werf.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 mei 2009 te IJhorst, gemeente Staphorst, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de (straat), zich zodanig heeft gedragen dat door roekeloos rijgedrag een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, immers is hij met dat motorrijtuig op die (straat) tegen een in of aan de berm van die (straat) staand persoon ((slachtoffer1)) aangereden, waardoor die persoon ((slachtoffer1)) werd gedood, terwijl hij
verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet;
(...)
2.
hij op of omstreeks 24 mei 2009 te IJhorst, gemeente Staphorst, als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de (straat), de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat een ander (te weten (slachtoffer1)) was gedood, dan wel letsel aan een ander ((slachtoffer1)) was toegebracht en/of waardoor die (slachtoffer1) in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
BEWIJSMOTIVERING
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie gaat er vanuit dat verdachte op de verkeerde weghelft heeft gereden, dat hij slingerend reed, dat hij niet heeft geremd nadat hij de klap had gehoord en dat hij heeft gereden, terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Op basis hiervan heeft de officier van justitie geconcludeerd dat verdachte roekeloos heeft gereden. Zij acht daarom het onder 1 primair tenlastegelegde bewezen.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde heeft de raadsman zich voorts met betrekking tot het rijgedrag van verdachte op het standpunt gesteld, dat alleen kan worden vastgesteld dat verdachte als bestuurder van de auto onder invloed van alcohol verkeerde, maar dat een causaal verband tussen het rijden onder invloed en het ongeval niet kan worden vastgesteld. Gegeven de mogelijkheid dat het slachtoffer plotseling de straat is opgerend, zou dit ongeval iedere automobilist hebben kunnen overkomen. De raadsman heeft vrijspraak voor het primair tenlastegelegde bepleit. Het subsidiair tenlastegelegde acht hij wel bewijsbaar.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen, het navolgende.
Wanneer hierna ten aanzien van het onder 1 t/m 3 tenlastegelegde in de voetnoten wordt verwezen naar met paginanummering aangeduide delen uit processen-verbaal en andere stukken, betreft dit op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal dan wel andere bescheiden, als bijlagen opgenomen bij het proces-verbaal van het opsporingsonderzoek van de Regiopolitie IJsselland, Team Horst en Waterland, onder registratienummer (----------), opgemaakt op 30 juni 2009.
1.1. Verdachte heeft op 24 mei 2009 in zijn auto (een Nissan Patrol met kenteken (xx-xx-xx)) gereden over de (straat) te IJhorst. Verdachte is daar toen aangereden tegen een persoon genaamd (slachtoffer1). (slachtoffer1) is direct hierna opgenomen in het ziekenhuis met een verbrijzelde milt, ernstig hersenletsel met bloedingen en een verbrijzeld rechter bovenbeen. (slachtoffer1)is op 25 mei 2009 aan deze verwondingen overleden. De rechtbank concludeert dat de dood van (slachtoffer1)veroorzaakt is door de aanrijding.
1.2. Na het ongeval had de auto van verdachte (de blauwe Nissan Patrol (xx-xx-xx)) schade aan de voorzijde, op de grens van de motorkap en het linker spatscherm. De op het voertuig gemonteerde bullbar was in achterwaartse richting ontzet. Op de linkerhelft van de motorkap was een deuk zichtbaar met een diameter van ongeveer 25 cm. De schade was ten tijde van het onderzoek aan de auto op 29 mei 2009 nog recent. Op de motorkap ter hoogte van de deuk zijn enkele haren aangetroffen. Uit morfologisch haaronderzoek is gebleken dat de haren mogelijk van (slachtoffer1) afkomstig zijn. Verdachte geeft geen andere verklaring voor de deuk in de motorkap dan de aanrijding op 24 mei 2009 op de (straat).
De rechtbank concludeert hieruit dat verdachte het slachtoffer met de linkervoorkant van zijn auto heeft geraakt.
1.3. Vlak voor de aanrijding stond (slachtoffer1) in de berm, aan de (gezien vanuit verdachtes rijrichting) linkerkant van de (straat), ter hoogte van de oprit naar de (straat), de woning van de (familie slachtoffer1). Hij stond naar een overvliegende luchtballon te kijken en riep iets in de richting van de mensen in de luchtballon.
1.4. Na de aanrijding is verdachte zonder af te remmen doorgereden in de richting van IJhorst. Op de plaats van het ongeval is geen enkel spoor aangetroffen dat te herleiden is tot het ongeval. Verdachte zegt zelf niet te hebben gezien waartegen hij was aangereden. Volgens de rechtbank blijkt hieruit dat verdachte het slachtoffer in het geheel niet, maar in ieder geval niet tijdig heeft opgemerkt en geen poging meer heeft gedaan – al dan niet reflexmatig – om het slachtoffer te ontwijken.
Op een foto in het dossier en een plattegrond van Google-maps van de (straat) heeft de rechtbank waargenomen dat de weg ter plaatse vrijwel recht loopt en dat er geen sprake is van bossages langs de weg. De situatie ter plaatse is naar het oordeel van de rechtbank overzichtelijk.
Uit het feit dat verdachte het slachtoffer in de berm van deze overzichtelijke weg niet of niet tijdig heeft opgemerkt, concludeert de rechtbank dat verdachte zijn ogen niet goed op de weg gericht heeft gehouden.
1.5. Verdachte verkeerde onder invloed van alcohol. Zelf heeft hij verklaard dat hij 10 tot 13 biertjes heeft gedronken in de loop van hele middag tot ongeveer een uur voor het ongeval. Maar getuigen (te weten bezoekers en organisatoren van de trekkerslep te Fort, waar verdachte die zondagmiddag aanwezig was geweest) omschrijven de kennelijke staat waarin verdachte aan het einde van de trekkerslep verkeerde anders. Dit geldt ook voor het moment, vlak voordat verdachte de trekkerslep verliet om via de (straat) naar huis te rijden.
- Getuige (naam 1) heeft verklaard dat verdachte niet nuchter op hem overkwam, en dat hij aan de ogen van verdachte kon zien dat verdachte gedronken had.
- Getuige (naam 2) heeft verklaard dat verdachte onder invloed was;
- Getuige (naam 3) heeft verklaard dat hij verdachte tijdens de wedstrijden van de trekkerslep wel 10 keer naar de tent heeft zien lopen waar bier te verkrijgen was, en dat verdachte dan met een treetje met 6 bekers bier terug kwam en daarvan uitdeelde en er zelf ook van dronk. Verder heeft deze getuige ook gezien dat verdachte ook wel bier van andere mensen kreeg.
- Getuige (naam 4) heeft verklaard, dat hij verdachte de hele middag bier heeft zien innemen, dat hij verdachte regelmatig heen en weer zag lopen met treetjes bier en dat hij daarvan dan uitdeelde en er zelf ook van dronk, alsmede dat verdachte ook van andere mensen dronk die bier hadden gehaald.
- Getuige (naam 5) heeft verklaard, dat verdachte met dubbele tong sprak en onvast ter been was. Hij omschrijft verdachte als vervelend, stomdronken en laveloos.
- Getuige (naam 6) heeft verklaard, dat verdachte onvast ter been was en wankelde op zijn benen. Hij sprak ook met dubbele tong.
- Getuige (naam 7) heeft verklaard, dat hij aan de manier van spreken merkte dat verdachte gedronken had.
- Getuige (naam 8) heeft verklaard, dat hij aan de ogen en het gedrag van verdachte kon merken dat verdachte gedronken had. Hij omschrijft verdachte als verder heen dan aangeschoten. Hij was dronken.
De rechtbank neemt aan – gelet op deze getuigenverklaringen - dat verdachte meer heeft gedronken dan hij zelf heeft toegegeven. Verdachte heeft een natuurlijke aanleg voor bagatelliseren en daarbij ook een belang om zijn drankgebruik minder ernstig te doen lijken. Op grond van de diverse getuigenverklaringen concludeert de rechtbank dat verdachte ten tijde van het ongeval onder zodanige invloed van alcoholische drank verkeerde dat hij niet meer tot behoorlijk besturen in staat was. Verdachte wist of kon weten dat alcoholische drank de rijvaardigheid kan verminderen. Dit is immers algemeen bekend en verdachte is daarvoor ook al eerder veroordeeld.
1.6. Verdachte is na het ongeval de eerste weg rechts, de (straat), ingeslagen en kwam daar toen achter de auto te rijden van getuige (naam 9). Verdachte zwalkte daar toen van links naar rechts over de weg. Daarbij is hij een paar maal met zijn auto half in de berm gekomen.
De rechtbank schrijft dit slingerend rijgedrag toe aan de invloed van de alcoholische drank die verdachte had genuttigd en gaat er vanuit dat verdachte ook vóór het ongeval op een zelfde manier slingerend heeft gereden.
1.7. Niet is komen vast te staan dat verdachte ten tijde van het ongeval harder heeft gereden dan was toegestaan, dan wel harder dan gelet op de verkeerssituatie verantwoord was.
1.8. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank met betrekking tot de toedracht van het ongeval tot de volgende conclusie. Verdachte verkeerde onder invloed van alcohol en kon daardoor zijn auto niet steeds op de voor hem rechter weghelft houden, maar is slingerend ook aan de linkerkant van de weg terechtgekomen, waar hij ter hoogte van perceel (straat) met de linkerkant van zijn auto tegen de in of bij de berm staande (slachtoffer1) is aangereden. Daarbij is verdachte zodanig onoplettend geweest, dat hij (slachtoffer1) kennelijk in het geheel niet heeft gezien en op geen enkel manier een correctie op zijn rijden heeft aangebracht, maar met onderverminderde snelheid de aanrijding heeft veroorzaakt.
1.9. Dit rijgedrag, waarbij verdachte onder invloed verkeerde, niet steeds de rechter weghelft heeft gehouden en bovendien niet oplettend is geweest, kwalificeert de rechtbank als roekeloos. Het is aan dit roekeloze rijgedrag te wijten dat de aanrijding heeft plaatsgevonden, als gevolg waarvan (slachtoffer1) is overleden.
De rechtbank komt aldus, op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde, zoals hierna in de bewezenverklaring vermeld.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
2.1. Verdachte is na het hiervoor beschreven ongeval, doorgereden, zonder zijn identiteit kenbaar te maken. Hij wist dat er een aanrijding had plaatsgevonden.
2.2. De vraag dient te worden beantwoord of verdachte – zoals hem ten laste is gelegd – ten tijde van het doorrijden wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat er bij het ongeval iemand was gedood, dan wel letsel was toegebracht of dat er iemand in hulpeloze toestand was achtergebleven. Verdachte ontkent dat hij heeft geweten dat hij tegen een persoon was aangereden.
2.3. Verdachte heeft over de aanrijding verschillende verklaringen afgelegd:
Tegen zijn kameraad (naam 10) heeft hij op maandagochtend 25 mei 2009 eerst gezegd, dat hij iets als een paaltje had geraakt. Toen verdachte er later door (naam 10) mee werd geconfronteerd, dat er bij het ongeluk een kind was omgekomen, heeft hij gezegd: “Ik ben mijn auto kwijt”.
Tegen collega ZZP-er (naam 11) heeft verdachte op maandagochtend 25 mei 2009 gezegd, dat hij een ongevalletje had gehad met wat blikschade. Verdachte heeft vervolgens aan deze (naam 11) gevraagd of hij mocht zeggen dat verdachte bij hem had geslapen en of hij mocht zeggen dat verdachte die avond daarvoor om omstreeks 20:45 uur bij (naam 11) thuis was geweest .
Op maandagmorgen 25 mei 2009 heeft verdachte naar de telefooncentrale van de politie gebeld met de mededeling dat zijn auto was gestolen. Op maandag 25 mei 2009 omstreeks 11.30 uur meldde (verdachte) zich in het politiebureau te Staphorst om aangifte te doen van diefstal van zijn personenauto, de Nissan Patrol (xx-xx-xx).
Tegenover de politie heeft verdachte, na zijn aanhouding en inverzekeringstelling, op dinsdag 26 mei 2009 te 13:05 uur verklaard, dat er ineens iets voor zijn auto was, het had wel van alles kunnen zijn.
2.4. Het ongeval heeft plaatsgevonden ter hoogte van de oprit naar de woning aan de (straat) . De aanrijding veroorzaakte een harde klap, die ook flinke schade heeft veroorzaakt, tot bovenop de motorkap aan toe. Gelet op het feit dat het ongeval aan het begin van een oprit heeft plaatsgevonden en gelet op de klap die het ongeval heeft veroorzaakt, waarbij het slachtoffer kennelijk ook in aanraking is gekomen met de bovenkant van de motorkap, gaat de rechtbank er vanuit dat verdachte redelijkerwijs heeft moeten vermoeden dat hij mogelijk een mens had geraakt.
2.5. Onaannemelijk is dat verdachte werkelijk heeft gemeend dat hij mogelijk slechts een paaltje had geraakt, zoals hij tegen zijn kameraad (naam 10) heeft verteld. Naar het oordeel van de rechtbank diende dit soort valse verklaringen, evenals de poging tot het doen van een valse aangifte van autodiefstal en de poging om bij collega (naam 11) een alibi te verkrijgen, slechts ter bemanteling van de waarheid.
Verdachte heeft verklaard dat hij dit heeft gedaan, omdat hij had gereden tijdens een ontzegging van de rijbevoegdheid en hij niet wilde dat de politie daar achter zou komen. De rechtbank acht echter onaannemelijk dat hij deze inspanningen allemaal zou hebben verricht, als hij werkelijk meende dat hij slechts betrekkelijk lichte schade zou hebben veroorzaakt. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verdachte daadwerkelijk – zo hij al niet gezien heeft dat hij een persoon had aangereden – rekening heeft gehouden met de mogelijkheid dat hij een persoon had aangereden.
2.6. Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden acht de rechtbank het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna in de bewezenverklaring vermeld.
(...)
4.9. Verdachte heeft over de oorzaak van de schade aan zijn auto verschillende verhalen verteld:
- Op 26 november 2008 heeft verdachte in (horecagelegenheid) te Oudleusen foto’s van zijn Nissan Patrol met schade aan de voorkant laten zien. Verdachte zei toen dat hij tegen een duiker was gereden aan de (straat) te Nieuwleusen ;
- Verdachte heeft tegen (naam 16) verteld dat de schade was ontstaan doordat hij tegen een viaduct was gereden;
- Verdachte heeft tegen monteur (naam 18) van (autobedrijf) verteld dat de schade was ontstaan doordat hij met een aanhanger had gereden en doordat het toen bij het remmen fout was gegaan;
Bij geen van deze verhalen vertelt verdachte erover dat een ander met zijn auto schade heeft gereden.
4.10. De rechtbank hecht geen geloof aan de verklaring van verdachte, maar acht - met name door de verklaring van getuige (naam 12), dat verdachte op de bewuste avond omstreeks 22.30 uur bij diens café-restaurant is weggereden in zijn Nissan Patrol – bewezen dat het verdachte zelf is geweest die op 25 november 2008 aan de (straat) in Nieuwleusen een verkeersongeval heeft veroorzaakt en daar toen vervolgens de plaats van het ongeval heeft verlaten. Uit de aard van de schade aan zowel de auto van verdachte als de auto van (slachtoffer 2) volgt zonder meer dat verdachte heeft geweten dat hij aan een ander schade had toegebracht.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair, 2 en 4 primair ten laste is gelegd.
DE STRAFBAARHEID
Er zijn geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Dit levert de genoemde strafbare feiten op.
Er zijn ook geen feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.
OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd:
Gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren en een ontzegging van de bevoegdheid om een motorrijtuig te besturen voor de duur van 10 jaren, alsmede verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen Nissan Patrol en ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen bankbiljetten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een minder hoge straf bepleit. Daarbij heeft de raadsman ook bepleit om de inbeslaggenomen auto van verdachte niet verbeurd te verklaren, omdat hierdoor schuldeisers van verdachte gedupeerd zouden worden.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf niet alleen rekening met de hiervoor bewezen verklaarde feiten, maar betrekt daarbij ook de twee ad informandum gevoegd feiten. Dit betreft het op 24 mei 2009 besturen van een motorrijtuig, terwijl het rijbewijs was ingevorderd (ten onrechte staat in de dagvaarding vermeld dat verdachte toen de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen was ontzegd) en dit rijbewijs bovendien ongeldig was verklaard. Verdachte heeft deze feiten erkend. Van de zijde van de verdediging is er geen bezwaar tegen gemaakt dat met deze feiten rekening wordt gehouden bij het bepalen van de strafmaat.
Met betrekking tot de op te leggen straf, overweegt de rechtbank in het bijzonder nog het volgende.
Bij het bepalen van de strafmaat legt uiteraard het onder 1 bewezen verklaarde feit verreweg het meeste gewicht in de schaal. Dit betreft het dodelijke verkeersongeval, waardoor (slachtoffer1) is overleden.
Ten einde te komen tot een consistent landelijk straftoemetingsbeleid gelden voor dit delict (dood door schuld in het verkeer) oriëntatiepunten, te weten 3 jaar gevangenisstraf en 4 jaar ontzegging van de rijbevoegdheid indien er sprake is van een ademalcoholgehalte van minder dan 570 microgram en een gevangenisstraf van 4 jaar en 5 jaar ontzegging van de rijbevoegdheid als er sprake is van een ademalcoholgehalte van meer dan 570 microgram. In dit geval is niet exact bekend hoe hoog het ademalcoholgehalte van verdachte is geweest, doordat verdachte zich aanvankelijk voor de politie verborgen heeft gehouden. De rechtbank zal dit niet in het voordeel van verdachte laten uitvallen en een gevangenisstraf van 4 jaar met een rijontzegging van 5 jaar als uitgangspunt hanteren.
Er zijn echter omstandigheden die meebrengen dat de op te leggen straf hoger moet uitvallen dan dit algemene uitgangspunt.
a) Daarbij staat voorop dat dit verkeersongeval wel bijzonder heftige gevolgen heeft gehad met het overlijden van (slachtoffer1), een volstrekt onschuldig slachtoffer, nog maar 9 jaren jong, die zelf niet eens verkeersdeelnemer was, maar zich voor zijn huis stond te vergapen aan een luchtballon en daar plotsklaps uit het leven werd gereden. Hoe onmetelijk en eindeloos het leed is, dat daarmee aan ouders en andere familieleden is berokkend, blijkt uit de voorgelezen slachtofferverklaring en is ook alleszins voorstelbaar. Waar een straf toch in de allereerste plaats dient als vergelding, moet de ernst van de gevolgen in die straf tot uitdrukking worden gebracht.
b) In de tweede plaats is het dodelijke ongeval niet het enige feit waarvoor verdachte straf verdient. Bijzonder wrang is het te moeten constateren dat het verdachte op de dag van de aanrijding als gevolg van eerdere verkeersdelicten niet eens was toegestaan om als bestuurder van een motorrijtuig aan het verkeer deel te nemen. Verdachte is al eerder, in 2006 en in 2007, veroordeeld wegens het rijden in een motorrijtuig, terwijl hem de bevoegdheid daartoe was ontzegd. Het valt verdachte uiteraard zeer kwalijk te nemen dat hij niettemin volhardt in het aan zijn laars lappen van beslissingen die van overheidswege worden genomen en die betrekking hebben op zijn deelname aan het wegverkeer. In relatie tot het dodelijke verkeersongeval wordt dit alles ook des te ernstiger.
c) Ook is verdachte na het dodelijke verkeersongeval doorgereden, zonder dat zijn identiteit kon worden vastgesteld. Daarbij is hij niet slechts doorgereden, maar heeft hij van alles in het werk gesteld om verborgen te houden dat hij de veroorzaker van het verkeersongeval was. Ook dit feit dient verdachte, gelet op de dodelijke afloop van het ongeval, zwaar aangerekend te worden. Bovendien is verdachte ook na de aanrijding op 25 november 2008 (feit 4 op de tenlastelegging) al eens doorgereden, zonder zijn identiteit kenbaar te maken.
d) Bij dit alles komt, dat verdachte vanaf 2004 al zeven maal is veroordeeld wegens verkeersmisdrijven, waarvan viermaal ook wegens het rijden onder invloed.
Al met al doemt van verdachte het beeld op van een onverbeterlijke man, die geen lering trekt uit eerdere strafrechtelijke veroordelingen, die zich weinig tot niets gelegen laat liggen aan overheidsmaatregelen om hem uit het verkeer te weren en die geen verantwoordelijkheid neemt voor de gevolgen van zijn weggedrag. De rechtbank zal deze mate van recidive thans zwaar in de straf laten meewegen, opdat daar thans een voldoende preventieve werking vanuit zal gaan.
De rechtbank betrekt in haar afwegingen aan de andere kant ook de rapporten van de twee gedragsdeskundigen, de psycholoog Sterk en psychiater Bruijns. De conclusies van deze gedragsdeskundigen komen er op neer, dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidproblematiek met antisociale en narcistische trekken, die bij verdachte wordt gekenmerkt door een egocentrische houding, waarbij sprake is van een lacunaire gewetensfunctie en een afweervorm waarbij hij pijnlijke gevoelens van kwetsbaarheid afweert door te externaliseren en bagatelliseren. Hiermee samen hangt ook een enigszins gestoorde emotieregulatie. Psychiater Bruijns noemt ook verdachtes alcoholmisbruik als ziekelijke stoornis.
Hoewel verdachte volgens de gedragsdeskundigen in staat kan worden geacht om de wederrechtelijkheid van het bewezenverklaarde in te zien, is hij als gevolg van de geconstateerde gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens minder goed in staat om zijn wil dienovereenkomstig in vrijheid te bepalen. Beide gedragsdeskundigen adviseren verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Om recidive te voorkomen achten de gedragsdeskundigen een behandeling van belang, waarbij zowel aandacht wordt besteed aan verdachtes alcoholgebruik als aan zijn persoonlijkheidsproblematiek, waarbij dan ook aandacht besteed zou moeten worden aan de verstoorde emotieregulatie.
In aansluiting op de twee gedragsdeskundige rapportages heeft de reclassering geadviseerd om bij het opleggen van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf als bijzondere voorwaarde een verplicht reclasseringscontact op te leggen, ook als dit een verwijzing in zou houden naar een forensisch psychiatrische polikliniek. De reclassering merkt daarbij op dat de motivatie van verdachte op dit moment nog het nodige te wensen overlaat, zeker ten aanzien van het alcoholmisbruik.
Naar aanleiding van deze rapportages overweegt de rechtbank het volgende.
De gevangenisstraf die de rechtbank in deze zaak passend acht, is zodanig hoog dat het wettelijk niet mogelijk is om te bepalen dat een gedeelte van deze straf “voorwaardelijk” zal zijn. Wel is dit mogelijk met betrekking tot een in aanmerking komende ontzegging van de rijbevoegdheid. Maar de rechtbank hecht meer belang aan de preventieve werking van een langdurige en geheel onvoorwaardelijke rijontzegging. De rechtbank zal dan ook niet toekomen aan het opleggen van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf. Daarbij komt dat uit de rapportages blijkt dat verdachte de regels wel kent, maar moeite heeft zich daar ook aan te houden. Naar het oordeel van de rechtbank dient thans een forse straf hem de prikkel te geven om zijn leven te beteren. Mocht hij daarbij hulp nodig hebben, dan zal hij daar zelf – al dan niet met begeleiding door de reclassering of ander maatschappelijk werk – initiatieven toe moeten nemen.
Alles afwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat de straf die de officier van justitie heeft geëist weliswaar fors is, maar dat die straf in deze zaak, met deze feiten en met deze verdachte, alleszins passend is. De omstandigheid dat verdachte van het onder 3 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken, geeft de rechtbank geen aanleiding om de straf lager te laten uitvallen, omdat de ernst van dit feit bij die van de andere wel bewezen verklaarde feiten in het niet valt.
BESLISSING
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren.
De rechtbank ontzegt verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen:
- met betrekking tot het onder 1 primair tenlastegelegde voor de tijd van 8 (acht) jaren;
- met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde voor de tijd van 1 (één) jaar;
- met betrekking tot het onder 4 primair tenlastegelegde voor de tijd van 1 (één) jaar;
Aldus gewezen door mr. F. Koster, voorzitter, mrs. L.J.C. Hangx en F.E.J. Goffin, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Sijnstra - Meijer als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 september 2009.
Mr. Goffin voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.